Roddy Doyle behoort tot mijn favoriete schrijvers. Hij heeft vele mooie boeken op zijn naam staan.
Denk hier bij aan 'The Commitments', 'Dr bastaard', 'De bus', 'Paddy Clark ha ha ha', 'De vrouw die tegen de deur liep'. Ook'De ster Henry Smart' is daar een van. Het is het eerste deel van een trilogie. De trilogie schets een geschiedenis van het gewone Ierse volk.
Hij weet armoede in een paar zinnen te beschrijven.
Het betreffende fragment:
Ze liepen het korte stukje naar hun nieuwe woning. Melody hield Henry’s arm vast en kreeg weer een blij gevoel. Het was lekker koel, ze was getrouwd en op weg naar huis. Een paar hoeken om, een paar donkere stegen door.
Naar Silver Alley 57.
Naar een kamer op Silver Alley 57. Twee trappen op, de deur door, de bovenste kamer aan de voorkant. Een eigen kamer. Een kamer met een raam, een raam dat het deed en dat open en dicht kon. Het was ooit een kinderkamer geweest. Zo’n honderd jaar later waren de pasgetrouwde Smarts er blij mee. Hij was helemaal voor hen alleen; al die rust en ruimte, zoiets hadden ze nog nooit gehad. Ze bleven in de deuropening staan, kwamen weer op adem en keken in hun huis. Wat ze allemaal niet bezaten. Ze hadden stevige, dikke muren en een raam. Ze hadden een matras, vers stro, een stoel en een krukje. Ze hadden een theekist voor de kolen en een tweede kist als tafel. Ze hadden een bloembak voor het raam die wachtte op bloemen. Ze hadden een schoorsteenmantel en daarop stond een blauw Mariabeeld. Ze hadden twee kommen zonder al te veel barsten en twee borden waarin helemaal geen barsten zaten. Ze hadden messen, vorken en een lepel. Een waterkan, een waskom, een mooie grote ketel en een toiletemmer. Een petroleumlamp en een heel nieuw stuk Sunlightzeep. Een oude koektrommel om het eten in te doen en een stuk metaalgaas voor over de melk. Ze hadden kleren aan hun lichaam en ook nog iets daarnaast. Ze hadden iemand die de huur ophaalde voor de huisbaas, een politieman, Costello, elke vrijdag om zes uur ’s avonds, en daar waren ze helemaal niet bang voor; ze hadden het geld op een stapeltje klaarliggen op de schoorsteenmantel. De houten vloer was schoon, hun raam glom. Henry’s doordeweekse been stond in een hoek. Ze hadden een laken dat van meelzakken was gemaakt en als dekens een paar suikerzakken. Ze hadden wat brood en kaas in de trom en een klomp boter die goed bleef in de waterkan. Ze hadden alles wat ze nodig hadden; het was allemaal van hen.
Hij ging op de stoel zitten, zij nam het krukje.
Een kamer voor hen alleen. Zij konden de deur dichtdoen en de rest van het huis buitensluiten.